|
|
|
Met huifkarren
reizen in de Gouden 17e Eeuw |
|
Huifkar, tentwagen, reiswagen, koets,
karos, covered wagon, wagon couvert, planwagen, carro coperto, coche campana, werd
het genoemd. Het voertuig, waarmee goederen en reizigers over land door heel Europa
werden vervoerd. In Holland werd veel gebruik gemaakt van de waterwegen, maar in
de rest van Europa was men vooral aangewezen op het vervoer over landwegen. |
|
In de 17e eeuw bestond het vervoer
in Nederland uit paardrijden, reizen met de huifkar en de trekschuit, de zeilboot
en de roeiboot. Op het schilderij heeft Salomon van Ruysdael deze 5 vormen van vervoer
in beeld gebracht. |
|
|
Te voet, te paard, in een koets of
een huifkar kwamen burgers en edelen naar het strand van Scheveningen. |
|
|
Het reizen van en naar steden en
dorpen heeft altijd problemen met zich meegebracht, . Het gebrek aan goed begaanbare
wegen was aanvankelijk een van de grootste bezwaren. Binnen en direct buiten de steden
was wel iets aan wegenaanleg gedaan, maar elders verkeerden de wegen in een bijzonder
slechte staat. In de zomer had de reiziger te maken met verstikkende. stoffige wegen
en in de herfst en winter met modderig en voor wagens zelfs onbegaanbaar terrein. |
|
|
De oudste gebruikers van het wegennet
waren niet alleen de kooplieden, maar ook de stadsbestuurders. De reisfrequentie
van bestuurders is vaak zeer hoog geweest. De stadsbode was de stedelijke functionaris
die de meeste reizen maakte. Zijn voornaamste taak was het overbrengen van brieven
en berichten.
Niet alleen kooplieden en bestuurders, maar ook de zogenoemde vrije beroepen reisden
voor hun broodwinning. Tandartsen, narren en straatmuzikanten trokken van jaarmarkt
naar jaarmarkt. Maar ook architecten en beeldhouwers gingen van project naar project.
De grote geleerden stonden bekend om hun reislust.
Zeker in de middeleeuwen was het geloof een belangrijke reden om te reizen. Bedevaartplaatsen
werden op hoogtijdagen overstelpt door pelgrims. |
|
|
Maar reizen was gevaarlijk. Het meest
veilige was om in een groep te reizen. Ook het vervoer van goederen vond vaak in
konvooi plaats. Struikrovers en bandieten lagen overal op de loer. |
|
Vanwege de vele oorlogen waarbij
de Verenigde Nederlanden waren betrokken, had de overheid geregeld met een tekort
aan geld te kampen. Belastingheffing kon uitkomst bieden. In de 17e eeuw werd besloten
om het verkeer, dat al met zeer veel tollen werd geconfronteerd, nog wat verder uit
te melken. In 1641 en 1649 besloten de Staten van Holland, Zeeland en Utrecht om
imposten (belastingen) op schepen en wagens te gaan heffen. Omdat deze regelingen
tevens het 'openbaar vervoer' sterk belemmerden, werden ze vanwege de vele protesten
snel weer opgedoekt. Maar ook toen was de overheid niet voor één gat
te vangen. In 1671 vonden de nijvere ambtenaren het 'pleziergeld' uit. Dit kostte
in de regel alleen de rijkeren geld. Belastingen konden met deze bepalingen allen
worden geheven op speeljachten, karossen en koetsen met paarden, voorzover die niet
in gebruik waren uit hoofde van beroep of bedrijf. De tarieven konden behoorlijk
oplopen. Voor een rijtuig met zes paarden betaalde men bijvoorbeeld in die tijd de
lieve som van 100 gulden.
Uit: Steden en hun verleden, Teleac, Utrecht, 1988, blz. 123 |
|
|
Bij de viering van 100 jaar Onafhankelijkheid
van Nederland in 1913 werd in een historische optocht gebruik gemaakt van een huifkar
voor het vervoer van Kloris en Roosje. |
|
|
In de 21e eeuw is tochtjes maken
met huifkarren en huifwagens nog steeds in trek in Nederland en België. Links
een huifwagen van Stalhouderij Kroon in IJsselmuiden, Nederland en rechts een
huifwagen van Trekpaarden De Brabander in Evergem, België. |
|
|
|
|