|
|
|
De Waarzegster'
naar een schilderij van Frans van Mieris (I) (1635-1681). (Coll. Staatliche Kunstsammlungen,
Dresden) |
|
Staalgravure:
'De Waarzegster' naar een schilderij van Frans van Mieris (I) (1635-1681). (Coll.
Staatliche Kunstsammlungen, Dresden). Klik voor een groter formaat op de afbeelding.
Voor "Der Kunstverein" stelde de Duitser Adolph Görling in 1848-1851
een verzameling van staalgravures samen naar schilderijen van de 'Gallerie' in Dresden.
Het werd een boek met 354 bladzijden en 136 staalgravures van 82 verschillende kunstenaars.
De staalgravures werden gemaakt door Albert Henry Payne (1812-1902) en Adolph Görling
bedacht bij elke gravure een 'passend' verhaal.
De uitgever van het boek was: Verlag der Englischen Kunst-Anstalt von A. H. Payne,
Leipzig und Dresden.
'Die Wahrsagerin' uit ca. 1845 is een staalgravure van Albert Henry Payne naar een
schilderij van Frans van Mieris I.
In het verhaal bij de gravure maakt Adolph Görling gebruik van enkele historische
namen, maar met de historische feiten neemt hij het niet zo nauw. Het verhaal speelt
zich af in 1667 het jaar van de tocht naar Chatham.
Het verhaal over de Waarzegster op Scheveningen is een vrije vertaling en bewerking
uit het Duits.
Het Kupferstich-Kabinett van de Staatliche Kunstsammlungen in Dresden, heeft nu een
verzameling van 515 000 prenten van meer dan 20 000 kunstenaars in 800 jaar. |
|
|
The Old Palace of
Whitehall, 1676-1680 door Hendrick Danckerts (1605-1680) (Coll. Government Art Collection,
London, UK). Klik voor een groter formaat op de afbeelding. |
|
In het jaar 1667 schitterde Whitehall
in London méér dan ooit. Koning Charles II of juister, zijn vriendin,
de mooie Hertogin van Portsmouth, hield Hof in Whitehall en daar werden de enorme
bedragen verzwolgen, die Charles het Parlement afperste.
Engeland was in gevaar, maar in Whitehall werd daarover gelachen. De Franse vloot
onder D'Etrées, Hollands trotse zeelieden onder de Ruyter en Cornelis de Witt
heersten op zee. De Britse trots kwam in opstand tegen de vernederingen, die Engeland,
niet door zijn zwakte, maar door de schulden van de monarch, onderging. |
|
Portret:
Charles II, 1667. Van Peter Lely (Coll. Historical Portraits, London). Klik voor
een groter formaat op de afbeelding.
Charles II daarentegen liet zich door de frivole grappen van zijn losbandig gezelschap,
zo goed mogelijk troosten. Toch was hij niet zo onbeschaamd helemaal niets te willen
doen.
Toen de Vredesonderhandelingen in Breda tussen Engeland en de Nederlanden een twijfelachtig
resultaat in het vooruitzicht stelden, eiste hij van het Parlement uitzonderlijke
kredieten, om de bijzonder onbetekenend geworden Engelse vloot tegen die van de Staten
Generaal weerbaar te maken.
Het Parlement, dat al honderd keer door de beweringen van Charles om de tuin was
geleid, stemde nogmaals het bedrag toe, dat de koning vroeg. Ofschoon ze van te voren
wisten, dat de geldbedragen niet aan de vloot zouden worden besteed, maar met grote
snelheid verkwist zouden worden.
Deze laatste situatie liet niet lang op zich wachten.
Een prachtig feest van de Hertogin van Portsmouth was afgelopen. De gasten vetrokken;
het was 5 uur in de ochtend. De Koningin van deze nacht verdween. Men zag alleen
Charles in de zalen met zijn belangrijkste gunstellingen op en neer wandelen, als
mensen die niet weten wat ze zullen doen.
De Koning, in het zwart gekleed, een elegante persoon met een niet zo mooi, door
hartstocht, vertrokken bleek gezicht, had de zwarte zijden hoed met de sneeuwwitte
veer diep over zijn ogen getrokken. Hij zei geen woord en zag er in weerwil van de
grappen van de Cavalier, die hij zijn arm had gegeven, heel zwaarmoedig uit. |
|
Portret:
John Wilmot. (Bron: Goodgentlewoman). Klik voor een groter formaat op de afbeelding.
Deze man was John Wilmot, door zijn satire, atheïsme, losbandig leven, door
zijn verleidingskunsten tegenover vrouwen en misschien door zijn bekering, beroemd
en berucht geworden Graaf van Rochester.
Rochester was nog jong en had een innemend gezicht, dat door het ontbreken van een
baard iets vrouwelijks uitzag. Hij was helemaal in het wit, rijk met goud bestikte
zijde, gekleed en ogenschijnlijk een beetje dronken.
Naast John Wilmot liep Blood, deze volkomen booswicht in priesterkleding , zoals
Rochester hem in zijn Satyre noemt, zalvend kijkend en met grote vaardigheid dubbelzinnige
grappen makend.
Blood had Anthony Ashley Cooper, Graaf van Shaftesbury en die de Hertog van Buckingham,
aan de arm. Deze laatste was een volmaakte Hofcavalier en was de waardige vriend
van Lord Rochester.
Deze heren waren nooit ernstig, behalve als hun geld dreigde op te raken. Omdat ze
nu ongelooflijk ernstig waren, moest het in hun beurs of veel meer in de beurs van
de Koning, laag water zijn.
- Aan alles komt een eind! zei Charles II tegen John Wilmot, die altijd de taak had
de brede slokdarm, die de geldkist van de Koning werd genoemd, van tijd tot tijd
te vullen. We hebben niets anders dan onze briljant ring hier aan de vinger en toch
moeten wij geld hebben .... |
|
Portret:
Louise de Querouaille (16491734), Duchess of Portsmouth and Mistress of Charles
II door Henri Gascars. (Coll. The University of Cambridge Institute of Continuing
Education, Cambridge, UK). Klik voor een groter formaat op de afbeelding.
- De gouden, met diamanten versierde koker, waarin het Burgerschap van Londen voor
uwe Majesteit zit, kan enkele problemen wegnemen, zei Rochester.
- Ach, dat schitterende idee van de burgemeester van London was te potsierlijk, fluisterde
de Koning. Daarom heb ik de koker aan haar gegeven ...
- De Hertogin van Portsmouth? riep John.
Charles knikte en Rochester neuriede het lied: "Go away my Wealth and fortune
etc."
- Weten jullie, verwenste bloedzuigers, vroeg Charles nu heel somber, hoeveel jullie
binnen acht dagen hebben verzwolgen?
- Koning Charles, zei bisschop Blood, die hem het meest schaamteloos bestal, ik heb
vier weken gevast.
- Daarom heb je gisteren ook een maaltijd van zesduizend pond verwerkt, antwoordde
Charles... Jouw schulden mijnheer John heb ik betaald en Godsallemachtig! Welke schulden!
... Shaftsbury, God zal je gedenken, wat jij mij voor de vier Romeinse feesten in
Ashley-House hebt afgeperst. Ik geloof Cooper, dat jij de weerzinwekkenste, lichtzinnigste
kerel in ons koninkrijk bent.
- Met uw permissie Majesteit, antwoordde de geestige Shaftesbury, als u over uw onderdanen
spreekt geloof ik zelfs dat ik het ben, zonder daarmee Lord John te beledigen.
- En jij , Buckingham, ging Charles verder. Jij hebt mij geld geleend, maar je hebt
mij bij het kaarten bedrogen. Je hebt, toen ik jouw mijn kaart gaf, op hetzelfde
moment, op mijn rekening, vijftienhonderd Guinees aan Blood verspeeld, om daarna
de buit met hem te delen. ... Wat kan een Koning doen, als hij door zulke haaien
wordt omringd? Verdienen jullie niet, dat ik jullie in de Tower laat opsluiten, of
nog beter, op de markt in het openbaar laat ophangen? Ik raad jullie aan mijn geld
weer terug te brengen! Alles wat het Parlement betaalde voor de uitrusting van de
vloot, hebben jullie verslonden. ...
- De kuise, vrome, verstandige Charles is te bescheiden!, antwoordde Rochester vals.
- Engeland is weerloos .... Als Van Gent, Ruyter en de Witt met hun zeventig oorlogsschepen
komen, moet ik jullie schurken dan terechtstellen om deze Hollanders van de Theems
te verdrijven? Breng mij geld of haal die Hollanders van mijn nek, anders zal het
jullie slecht vergaan.
Blood en Shaftesbury waren er stiekem tussenuit geknepen.
- Wij zullen geld hebben, Sire, en die Hollanders zullen niet komen!, zei John Rochester
eindelijk. Geef mij een volmacht Koning Charles en onze Engelsen zullen geen Hollandse
vlag, maar dukaten zien.
- Wil jij naar Breda gaan om aan de Vredesonderhandelingen deel te nemen? vroeg Charles.
- Laat God mij zegenen, dat ik mij niet in dat eerbiedwaardig gezelschap meng! riep
John. Ik ga op een vertrouwelijke missie naar Raadpensionaris Cornelis de Witt in
Den Haag, beloof hem wat jij wil en leen van hem zoveel geld, als je nodig hebt.
Het kost Engeland hooguit enkele eilanden en verder niets.
Charles schaamde zich eerst, maar stemde toch in, lichtzinnig als hij was, met het
avontuurlijke plan van Rochester. Lord John, bij wie het extravagante in het hart
prikkelde, verklaarde geen minuut te willen verzuimen, zich zonodig in zijn zijden
balkleding, onmiddellijk naar de Hollandse Raadpensionaris te gaan. Charles gaf hem
een volmacht en complete vrijheid van handelen, en John boog zijn knie, om zichzelf
feestelijk toestemming te geven om te vertrekken.
De ernst van Rochester had de bleke koning al te lang geduurd. Hij werd onrustig
en zei toen met zijn lichtzinnige toon: Maar je zult toch, als je in Holland bent,
aan onze kleine pleziertjes denken, John?
- Ongetwijfeld, Majesteit. Ik zal namelijk niet terugkomen zonder U de mooiste dame
uit Holland voor te stellen.
- Jij bent zoals bekend mijn (clown) Fanfaron, riep Charles opgewekt. Maar als je
woord houdt zullen wij je koninklijk belonen. Als je ons vrede brengt en als je ons
geld brengt en als je de mooiste Hollandse naar Whitehall brengt, dan wordt je de
eerste Hertog in Engeland, die naar de kroonprins wordt vernoemd.
- De zaak interesseert mij! merkte Buckingham op. John is de man om ze aan te vallen,
maar ik verwed tweeduizend pond Sterling, dat hij niets, helemaal niets bereikt,
maar in tegenstelling alles bederft, wat te bederven is.
- Wel! riep Rochester bij zijn vertrek. We zullen zien! God en mijn geluk, niet mijn
trouw! Buckingham op de belofte van de gierige koning reken ik niet, maar jouw tweeduizend
pond ben je kwijt. Vaarwel! |
|
Portret:
Cornelis de Witt door Jan de Baen (1633-1702). (Coll. Dordrechts Museum). Klik voor
een groter formaat op de afbeelding.
Enkele dagen later kwam John Wilmot aan in Den Haag en ging onmiddellijk naar het
Paleis van de Raadpensionaris.
Cornelis de Witt, een magere, ijskoude Hollander, wist eerst niet goed wat hij aanmoest
met de beweeglijke, elegante John Wilmot. Hij scheen niet te begrijpen, dat men zo'n
labbekak, een zo belangrijke, vertrouwelijke missie had opgedragen, die de onderhandelaar
volkomen de vrije hand liet.
Rochester wist de zeeman toch met zijn bekende trucs voor zich in te nemen en hoewel
de Witt voorzichtig, alleen maar stap voor stap, verder ging in de onderhandelingen,
zo moest John Rochester toch verrukt erkennen, dat dit kwartiertje meer resultaten
opleverde dan de onderhandelingen van drie maanden door de in Breda strijdende diplomaten.
Rochester, de makkelijkst omkoopbare hoveling, was in de gezonde kern van zijn hart
beslist een republikeinse geest, waarvan de meeste van zijn gedichten getuigen.
Hoe had de Witt de interessante, geestige deugniet kunnen weerstaan, toen deze declameerde:
"Leef goed, heilige Majesteit! Alle tirannen zullen in het stof aan de voet
van de troon neervallen! Waar mensen vrij geboren zijn en nog vrij leven, daar is
elk hoofd gekroond."
- Koning Charles wil geld! was het refrein van de Lord.
- Holland wil land en volk in Bengalen, Bahar en Crixa hebben, samen met de opheffing
van het monopolie en dan eist Koning Charles II wat hij wil: wij betalen! antwoordde
de Witt. Wij zijn het over de hoofdzaken eens!
Enkele minuten later hadden beide mannen heftige ruzie. Rochester kon namelijk maar
een korte tijd verstandig zijn, dan kwam zijn onbezonnenheid, zijn hartstocht, zijn
losbandige aard alleen maar sterker naar voren.
Lord John was al te lang verstandig geweest. De vulkaan had een uitbarsting nodig.
Er ontbrak alleen een aanleiding, waarmee de verderfelijke kant van de Lord zich
in volle omvang liet gelden.
Ongelukkig genoeg kwam die te voorschijn op het moment dat John Wilmot de kamers
van de Raadpensionaris verliet, toen de Cavalier zich met grote zelfvoldaanheid,
met waar genoegen toegaf, dat hij zich tegenover de eerbiedwaardige Hollander uitstekend
en als een echte man, had gedragen.
Rochester liep door de met prachtige schilderijen versierde galerij, toen een deur
aan de andere kant open ging. Zware zijde ruiste en een seconde daarna stond vlak
voor de Engelsman een dame van zo'n betoverende schoonheid, dat Rochester, niet in
staat was nog een voet te verzetten. Als een zuil bleef hij staan. Groot en slank
van gestalte was deze Hollandse. Een volmaakte vrouw van ongeveer tweeëntwintig
jaar, met stralende , vurige, blauwe ogen, met het aantrekkelijkste, het hart aansprekende,
door prachtig blond krullend haar omgeven gelaat, van de wereld.
Zij keek een ogenblik naar de mooie Engelsman, naar het scheen niet zonder genoegen,
daarna begroette ze hem met een open glimlach.
Door die glimlach verloor Lord John zijn verstand. De indruk, die de dame op de hartstochtelijke,
woeste hoveling maakte was zo sterk dat de gezichtskleur van Rochester veranderde;
die werd bleek terwijl zijn bruine ogen begonnen te schitteren. Hij trad snel naar
de jonge dame toe, greep haar mooie hand, stamelde enkele woorden en drukte een lange
kus op haar vingers.
Rochester merkte niet, welke inspanning de schoonheid verrichtte om van hem los te
komen.
Hij kwam weer tot bezinning toen de onthutste dame met luide stem haar bedienden
riep, om zich van de woesteling te bevrijden. Op hetzelfde moment stond Cornelis
de Witt voor de Engelsman, die intussen op zijn knieën was gezonken. De Raadpensionaris
greep de dame bij de armen, bevrijdde haar van de Lord en stond met hevige toorn
op zijn gezicht, tegenover de onbezonnen man.
- U bent geen Cavalier! riep de Witt buiten zinnen. U bent een ellendeling. Vertrek
onmiddellijk en verlaat het land, dat een jonkman van uw soort alleen maar schande
en smaad kan brengen. Als U, Graaf Rochester, nog 24 uur op Hollandse bodem blijft,
laat ik U ophangen!
John had intussen zijn kalmte hervonden. Hij wierp nog een blik op de aan het einde
van de galerij verdwijnende dame, stuurde haar een handkus, hing zijn zwaard nonchalant
recht en boog, smadelijk lachend, voor de Hollander.
- Ik vraag vergiffenis, goede vriend, zei hij bij zijn vertrek. Ik was vergeten dat
ik in het land van de walrussen en de zeehonden ben, die nog geen hoffelijkheid hebben
geleerd. Overigens verzeker ik U mijn eerwaarde heer, dat noch Uw galg, noch Uw zwaarden
mij ervan zullen weerhouden mij hier zo goed als mogelijk te vermaken.
John vertrok niet, maar het leek hem verstandig zich wel te verbergen. Hij was vastbesloten
er niet tussenuit te knijpen, zonder de koninklijk mooie dame in het paleis van de
Witt te hebben veroverd. Hij sprak met zijn dikke waardin en ontdekte dat zij Minna
de Witt was geweest, de dochter van de oude held. Maar hoe moest hij haar benaderen?
Rochester, de man met veel gezichten, kwam er door vragen te stellen achter, dat
in het vissersdorp aan het strand, het aantrekkelijke Scheveningen, een vrouw was,
die het bijzondere talent had, bij geheime liefdes te bemiddelen. Nog dezelfde avond
stond Rochester voor de lage hut van de vrouw en trad bij haar binnen. Hij vond een
oude, buitengewoon sluw kijkende Sibille, met de naam Mara, die niet alleen geheimzinnige
toverkunsten, uitstekend kaarten kon leggen en uit de hand kon waarzeggen.
- Wie wil je zien en spreken? vroeg de oude heks.
- Minna de Witt!
Mara sloeg de handen voor de borst en zweeg koppig. Rochester vond het nodig haar
met een bankbiljet de spraak weer terug te geven.
- Goed, zei ze. Jij bent een edelman en weliswaar een Engelse, maar ik heb nog nooit
zoveel geld in een keer in mijn hand gehad, als vanavond. Naar de hel dan met de
arme kapitein Brakel, die nauwelijks voor een glas rum betaalt. |
|
Portret: Kapitein Jan van
Brakel. (Bron: Modelbouwforum.nl)
Minna de Witt onderhield lange tijd een tedere verhouding met de zeekapitein Brakel,
een dappere ervaren officier, die echter door de oude Cornelis de Witt, vanwege zijn
nederige afkomst en armoede, afgewezen werd. Deze afkeer was omgeslagen in dodelijke
haat, sinds de zeeman zijn oog had laten vallen op de dochter van de Raadpensionaris.
Mara was de tussenpersoon geweest. Hier in deze hut zag de lieflijke Hollandse vaak
haar geliefde. Even vaak sloop de oude vrouw naar het paleis om de mooie Minna de
Witt nieuws te brengen, of om haar kaarten te leggen over waar zich de op de golven
deinende hartsvriend bevond en wanneer door het geluk, de liefdestranen zouden worden
weggeveegd.
John Wilmot kon zich bij dit bericht nauwelijks beheersen, de oude vrouw te omarmen.
Zij moest naast hem komen zitten en de twee begonnen een plan te bespreken, wat er
op neer kwam dat Rochester, Minna de Witt nog deze nacht zou ontvoeren, op zijn snelle
jacht brengen en met haar naar Engeland zou zeilen. Deze Don Juan schreef, toen Mara
hem het handschrift van Brakel liet zien een brief aan de schone, waarin hij zo nauwkeurig
mogelijk de schrijfwijze van de Hollander namaakte en waarin hij haar om een samenkomst
smeekte.
Met deze brief ging de oude vrouw, die een grote zwarte doek had omgeslagen, met
haar wandelstok in de hand, op weg naar het witte paleis.
Rochester, die zijn mantel hoog had omgeslagen, volgde haar en bleef bij de bloementuin
voor de zijdeur, met ongeduld wachten.
De oude vrouw sloop met grote handigheid langs de muur en kwam in de gang, waarop
de kamer van Minna uitkwam. Klanken van de luit klonken uit de geopende deur; achter
een opengeschoven gordijn, met de rug naar de prachtige haard gekeerd, waarop een
lieflijke spreuk van de oude dichter Horaz stond, zat Minna, half over de tafel geleund
en zong een gevoelig Italiaans liefdeslied. Minna was aantrekkelijker dan ooit. In
het haar waren parelsnoeren gevlochten, een jurk van satijn en een kort jakje, dat
van boven nonchalant was verschoven en de op een zwaan lijkende boezem toonde, lieten
haar schoonheid, de pure glans van haar nek en haar halfblote armen stralender dan
ooit zien.
Toen Mara verscheen, legde zij snel het muziekboek en de luit op de tafel en strekte
beide handen uit naar de brief. Zij trilde en legde een hand op de ogen, zij was
zo aangedaan, dat de oude vrouw stiekem over haar zorgen glimlachte.
Minna zou ontdekken, dat niemand minder dan kapitein Brakel de schrijver van de zinnen
was.
- Ik zal hem dus zien!, fluisterde Minna, terwijl ze haar hand op haar kloppende
hart legde. En toch. Waarom ben ik vanavond zo bedrukt, zo onrustig? Welk onheil
dreigt voor mij of mijn geliefde? Mijn toekomst is duister; ik woon als in een gevangenis,
en vrees het volgende uur. |
|
Afbeelding:
Die Liebesbotschaft, 1671, door Frans van Mieris (1635-1681). (Coll. Gemäldegalerie
Alte Meister, Dresden). Klik voor een groter formaat op de afbeelding.
- Laat mij je hand zien, jij mooi, trots en toch zo moedeloos meisje! vroeg Mara
vleiend, terwijl ze Minna's linker hand nam.
Nadat ze die aandachtig had bestudeerd, zei ze, een schrede terug tredend en achter
de tafel stappend, terwijl Minna, het hoofd met de hand ondersteunend, haar dromerig
aankeek:
- Let op , schoonheid, jouw schroom en aarzeling moet ophouden. Ben jij niet de koene
dochter van Cornelis de Witt? En jij zou geen, de stoutmoedigheid van je vader waardig,
besluit kunnen nemen? Hier in je hand staat duidelijk geschreven: Je wordt nooit
gelukkig, als je niet ontvoerd wordt. Laat je ontvoeren Minna, vannacht nog, en je
verlangen naar liefde en huwelijk wordt vervult! Volg mij; de kapitein wacht op jouw.
- Oh, daar zal ik nooit op ingaan! fluisterde Minna. Maar hoewel ze aarzelde, sloeg
ze de mantel om en ging weliswaar bevend, maar vastbesloten, de sluwe waarzegster
achterna. Voor de deur ving Rochester haar op.
- Rustig! mompelde deze en beefde, door de opwinding nog heftiger dan Minna. Kapitein
Brakel en ik zijn kameraden. Ga dapper en moedig voorwaarts.
Minna drukte de brief in haar hand en kreeg daardoor weer moed.
- Hij verwacht mij! zei ze zachtjes. |
|
|
Detail van Caerte
van de Straetwegh soo die gemaeckt is van Den Haag tot aen 't zee strang door Johan
van Swieten, 1667. (Coll. Rijksmuseum, Amsterdam). |
|
Aan het strand van Scheveningen wachtte
niet haar geliefde maar acht sterke matrozen uit London, en de boot die op de golven
bij het strand, danste. Op bevel van John grepen zij de jongedame vast en droegen
haar naar de boot, terwijl Rochester de oude, met stomheid geslagen Mara met een
vuistslag tegen de grond sloeg, zodat ze niet voortijdig alarm kon slaan. Daarna
liep John tot zijn gordel in het water, klom in de boot, gaf de order de mooie buit
goed vast te houden en nam het roer.
Enkele minuten later lag de boot naast het slanke jacht van Koning Charles II; de
bemanning tilde de Hollandse aan boord en brachten haar met hulp van Rochester naar
de kajuit. Daarna werd het anker gelicht en de avonturier koos, buiten zichzelf van
verrukking, het ruime sop.
De ochtend was nog niet aangebroken, toen een Hollands fregat in zicht kwam en een
kanonskogel over de mast van het Engelse schip schoot. John Wilmot gaf het bevel
aan de kapitein bij te draaien en de zeilen te strijken.
De Hollanders kwamen dichterbij en op het dek van het fregat stond een trotse zeeman
met een baard, die de Engelsman bestudeerde. Minna was tot nu toe in rust en vertwijfeling
verzonken geweest. Zij had een jachtmes gevonden en de graaf gezworen zich daarmee
te doorboren, wanneer hij het zou wagen naderbij te komen. Maar, door de stem van
de Hollandse kapiteit, raakte zij buiten zichzelf. Zij duwde Rochester, die haar
de weg versperde, opzij; keek door het luik van een gevechtspoort en riep:
- Maurits! Maurits! Red mij, ik ga dood!
De kapitein scheen haar te herkennen; hij riep; hij dreigde; hij gaf de Engelsen
het bevel bij te draaien, maar het onderzoek was voorbij. Het snelle jacht was weer
onder zeil en Rochester liep naar het dek, opdat alle zeilen gehesen zouden worden
om aan het fregat te ontkomen.
Het jacht werd getroffen door enkele op haar afgeschoten kanonskogels, kreeg echter
de wind in de zeilen, koos het ruime sop en liet het fregat achter zich.
Kapitein Brakel seinde naar de Rhede en zette zijn Lantse uit om rapport uit te brengen
aan van Gent. Daarna maakte hij jacht op de Engelsman. |
|
De slag bij Chatham
en de verovering van de Royal Charles, 1667, Mathias de Sallieth, 1782. De man met
het pistool moet Jan van Brakel voorstellen. (Coll. Rijksmuseum Amsterdam). Klik
voor een groter formaat op de afbeelding. |
|
Cornelis de Witt ging na het verschrikkelijke
bericht over de verdwijning van zijn dochter, onmiddellijk onder zeil, trok de Ruyter
met zich mee en verscheen dicht achter kapitein Brakel, die Rochester tevergeefs
achtervolgd had, voor Kingdown en daarna voor de monding van de Themes en met wel
zes oorlogsschepen bereikte Brakel het jacht van Rochester voor Sheerness. De graaf
ging zwemmend aan land, terwijl de Hollander het schip en zijn trotse, dappere geliefde
nam. Met aan haar arm trad Maurits Brakel het dek van het schip van Cornelis de Witt,
die de dappere dochter om de nek vloog en in de opwinding van zijn hart riep:
- Jij hebt een goede buit van haar gemaakt, jij hebt haar uit de handen van deze
booswicht gerukt. Minna de Witt zal de jouwe zijn. |
|
Cornelis de Witt
leidt de aanval op Sheerness, 20-23 juni 1667. Episode uit de Tocht naar Chatham
tijdens de Tweede Engelse Oorlog. Fragment van de grote prent over de gebroeders
De Witt: Witten Wonder Spiegel (1675). (Coll. Rijksmuseum Amsterdam). Klik voor een
groter formaat op de afbeelding. |
|
Koning Charles, Buckingham en Shaftesbury
waren in Sheerness toen graaf Rochester, druipend als een verzopen kat op het kasteel
kwam. Het bombardement was begonnen en Charles II, geen vriend van dergelijke spelletjes,
stond op het punt zich met zijn begeleiders en bedienden in de gereedstaande koetsen
te werpen.
John verscheen.
- Waar is de vrede? riep Charles woedend over de kasteelplein heen, terwijl hij naar
een met een grote boog overvliegende kanonskogel wees.
- Ah. de duivel! riep Rochester
- Waar heb je de dukaten van de Hollanders, hansworst?
- Koning Charles, luister naar mij! riep Rochester, terwijl Buckingham mateloos lachte.
- Waar is de mooiste van de mooie Hollandse? riep Charles opnieuw.
- Dat was het juist! antwoordde Rochester. En zou ik op dat punt overwonnen hebben,
dan zou ik rustig willen sterven ...
- Rijden koetsier! riep de koning en de wagen rolde weg en liet de druipende Rochester
alleen achter.
Hierna schreef John de schrikaanjagende satire: "Het Eerherstel, ofwel het verhaal
van de Dommen", tegen Koning Charles, waardoor hij lange tijd in ongenade viel.
De Hollanders kwamen, zoals bekend bij Upnor. Brakel was degene, die bij Medway over
de rivier gespannen ketting zeilde en een fregat veroverde.
Na de terugkeer van de vloot in Texel trouwde de kapitein met zijn geliefde. Minna
de Witt liet zich als aandenken aan de door de waarzegster veroorzaakte verandering
in haar leven en dat van de oude vrouw, die toch juist had voorspelt, in de situatie
schilderen, die aan het ogenblik van haar afscheid van haar vaderlijk paleis voorafging. |
|
U kunt de tekst en de afbeeldingen
ook downloaden als DeWaarzegster.pdf |
|
Bronnen: |
Het verhaal van Adolph Görling
bij de staalgravure "Wahrsagerin" is historische fictie.
Mara, de waarzegster op Scheveningen is een verzinsel. Zij heeft waarschijnlijk nooit
bestaan.
Cornelis de Witt was geen raadpensionaris, dat was zijn broer Johan. Cornelis was
pensionaris in Dordrecht.
Cornelis de Witt trouwde 21 september 1650 met Maria van Berckel (1632-1706). Uit
dit huwelijk werden ten minste 5 zoons en 4 dochters geboren, van wie er 4 (of 5)
jong overleden. In 1667 was de oudste zoon 14 jaar. Portret, door Jan de Baen, ca.
1670 (Huis Van Gijn, Dordrecht). (Bron: Wikipedia.org)
Kinderen van Cornelis de Witt
1. Jacob de Witt, geb. 1650.
2. Johan de Witt, geb. 1660.
3. Anna de Witt, geb. 1667.
4. Maria de Witt, geb. 1669.
5. Wilhelmina de Witt, geb. 1671, gehuwd (1692) met haren neef johan de witt.
Minna de Witt bestond niet. De voornaam kan in het Duits zijn afgeleid van Wilhelmina
en die werd in 1671 geboren.
Louise de Kérouaille, Hertogin van Portsmouth. (1649-1734)
Als meisje werd Louise aangesteld als hofdame van Henriëtta Anne van Engeland,
de Hertogin van Orléans en zuster van Karel II. Een Franse geschiedschrijver
uit de 17e eeuw verklaarde dat haar familie had gehoopt dat Louise een minnares van
koning Lodewijk XIV zou worden. In 1670 reisde ze met haar werkgeefster naar het
Engelse hof in Dover, waar ze na de mysterieuze dood van Henriëtta Maria werd
aangesteld als hofdame van de koningin, Catharina van Braganza.
Maurits Brakel = Jan van Brakel de held van de tocht naar Chatham. (1618-1690)
Hij werd de held van de Tocht naar Chatham in 1667, omdat hij met zijn schip de Vreede
de ketting zou hebben doorbroken die de Medway afsloot. In feite was het vermoedelijk
de brander Pro Patria; Van Brakel zelf heeft overigens nooit anders beweerd. Hij
nam echter wel stormenderhand het fregat Unity, een cruciaal moment in het verloop
van de expeditie. Hij had zich speciaal voor de aanval aangeboden om een straf te
ontlopen die hem boven het hoofd hing omdat zijn bemanning tegen de strengste orders
in toch aan het plunderen was geslagen. Van Brakel kon de Unity als prijs mee naar
Nederland nemen wat hem een prijsgeld van 12.000 guldens opleverde. Door de Staten-Generaal
werd hij beloond met een gouden ereketen. Op 17 december 1667 werd hij gewoon kapitein. |
|
Staalgravure:
'Die Wahrsagerin' |
The Old Palace of Whitehall |
Charles II, 1667 |
John Wilmot |
'A Satyr against Reason and Mankind', by John
Wilmot |
Louise de Querouaille |
Cornelis de Witt |
Kapitein van Brakel |
Die Liebesbotschaft,
1671 |
De zee-straet van 'sGraven-hage op Schevening,
1667 |
De slag bij Chatham |
Cornelis de Witt op Wikipedia |
Kinderen van Cornelis de Witt |
Louise de Querouaille op Wikipedia |
Jan van Brakel op Wikipedia |
Tocht naar Chatham in juni 1667 |
Cornelis de Witt leidt de aanval op
Sheerness |
Stahlstich-Sammlung
der vorzüglichsten Gemälde der Dresdener Gallerie |
|
|
|